DUBIEUZE ZAKEN

 Twijfelachtige, duistere gebeurtenissen onder de loep genomen.

Vuurwerkramp S.E. Fireworks Enschede.

Op zaterdag 13 mei 2000, om 15.01 uur ’s middags, ontving het Regionaal Meldcentrum van de politie een melding van brandjes en vuurwerkknallen in de omgeving van de Grolschfabriek aan de Roomweg in Enschede en om 15.03 uur kreeg de Regionale Alarmcentrale van de brandweer de melding van een brand in de Tollensstraat. De eerste politieauto was om 15.04 ter plaatse, om 15.08 uur gevolgd door de eerste brandweerauto en om 15.16 uur stopte de eerste ambulance bij de poort van het bedrijf. Zij waren niet de enigen die op de brand afkwamen, tegelijkertijd hadden vele nieuwsgierigen zich in de Tollensstraat verzameld en vele tientallen mensen vergaapten zich aan het vuurwerk dat de lucht in ging vanaf het terrein van S.E. Fireworks.

Ze waren zich niet bewust van het dreigende gevaar en de aanwezige brandweerlieden wekten de indruk alles onder controle te hebben. Even voor half vier nam het ontploffende en rondsuizende vuurwerk zo’n omvang aan dat politie en ambulancepersoneel besloten om het publiek op veilige afstand te brengen. Het publiek werd met veel moeite teruggedrongen en de Tollensstraat werd met linten afgesloten.

Vlak daarna volgde op het bedrijfsterrein om 15.34 uur de eerste explosie van een container aan de zijkant van het bedrijfsterrein. Nog geen minuut later spatten in een fractie van een seconde de zeven prefab beton garages, vaak aangeduid als MAVO-boxen, met een enorme klap uit elkaar. De explosie van deze MAVO-boxen had als gevolg dat er in de omgeving dakpannen van woningen werden geslagen en ruiten sneuvelden. Nog een minuut later vlogen de centrale bunker en de overige opslagcontainers met een gigantische klap de lucht in. Deze explosie had zo’n immense kracht, dat brandend vuurwerk, grote stukken puin en gewapend beton in een straal van honderden meters werden weggeslingerd. Brandend materiaal kwam terecht op en in woningen en daardoor ontstonden overal brandjes. De paniek was groot, iedereen probeerde een veilig heenkomen te zoeken. Dat deze laatste explosie zo gigantisch was is niet vreemd want in de centrale bunker lag maar liefst 177.000 kilo geïmporteerd chinees vuurwerk opgeslagen. 

Via onderstaande link zijn de beelden te zien die RTV Oost maakte op het moment van de explosie:

https://youtu.be/cwZ6Lou3uN8


Door deze explosie kwamen vier brandweermannen om het leven kwamen en van de vijf brandweereenheden die op het moment van de explosie aanwezig waren, sneuvelde al het aanwezige materieel. Daarmee was de Enschedese brandweer in één klap vrijwel geheel uitgeschakeld en konden de overal opvlammende branden de eerste veertig minuten na de explosie niet bestreden worden. Het gevolg was dat de vele kleine brandjes in de omgeving van het bedrijf zich uitbreidden tot één grote vuurzee. De explosies en de enorme brand die vervolgens ontstond, creëerden een omvangrijk rampgebied en de chaos was groot. De verschillende meldkamers hadden problemen bij het alarmeren van mensen en ze hadden totaal geen beeld van de omvang van de ramp. Gelukkig gingen, na het horen van de enorme explosies en het zien van de daarop volgende rookontwikkeling, brandweer-, politie- en ambulance-eenheden uit de wijde regio, op eigen initiatief, direct naar het rampgebied. Behalve de korpsen uit o.a. Hengelo, Oldenzaal en Almelo kwamen ook de hulpdiensten van o.a. Nordhorn, Gronau en Reine direct naar Enschede om hulp te bieden en zelfs vanuit de Randstad kwamen hulpdiensten naar Twente.

Als gevolg van de explosies en branden werd vrijwel de hele wijk Roombeek weggevaagd en ook in de omgeving daarvan was veel schade. Een gebied van circa 42 hectare werd verwoest. De grootste ontploffing was op 60 kilometer afstand in Deventer te horen en de rookkolom die ontstond was in een omtrek van circa 70 kilometer van Enschede te zien. 200 woningen in de wijk werden volledig verwoest en circa 1500 woningen buiten de wijk raakten zwaar beschadigd, net als zo’n 500 omliggende bedrijven. Er vielen 23 doden, 947 mensen raakten gewond van wie er 527 moesten worden behandeld in ziekenhuizen en ca. 1250 mensen werden dakloos. De materiële schade werd later geschat op ongeveer 1 miljard gulden, oftewel 454 miljoen euro. 



Smallenbroek Enschede Fireworks, beter bekend als S.E. Fireworks, vestigde zich in 1977 in een loods van een oude machinefabriek in Enschede. De leiding was in toen handen van Harm Smallenbroek, die alle benodigde vergunningen bezat inclusief een vergunning voor de opslag van 18.450 kilogram vuurwerk. Aanvankelijk produceerde S.E. Fireworks zelf vuurwerk maar vanaf 1985 ging de productie over naar China en ging S.E. Fireworks zich meer richten op vuurwerkshows en de verkoop van vuurwerk. Hierdoor werd aan de Tollensstraat alleen nog vuurwerk uit China opgeslagen. Eind jaren 80 en begin jaren 90 werd door de politie onderzoek gedaan naar beschuldigingen van handel in illegaal vuurwerk door Smallenbroek maar hij werd hiervoor niet vervolgd.

In 1997 werd de vergunning van S.E. Fireworks gewijzigd omdat een omwonende een bezwaarschrift indiende. Deze vond namelijk dat een vuurwerkopslag niet in een woonwijk thuis hoorde. De gemeente Enschede reageerde hierop met de stelling dat het bedrijf niet in een woonwijk lag, maar op een industrieterrein. Het bedrijf was inderdaad gevestigd op een oud industrieterrein maar stond tevens vlak naast een woonwijk.  S.E. Fireworks kreeg een vergunning tot 2002, waarin stond dat het bedrijf 158.500 kilo vuurwerk mocht opslaan, daarna zou het bedrijf verhuizen naar een andere locatie.

In 1999 verkocht Smallenbroek het bedrijf voor 1,2 miljoen gulden (544.500 euro) aan twee werknemers die al vele jaren bij S.E. Fireworks werkzaam waren: Rudi Bakker en Willie Pater. Hij was jarenlang dag en nacht aan het werk geweest in zijn bedrijf en wilde daar, vanwege hartproblemen, een punt achter zetten. Zijn kinderen waren nog te jong voor de overname en Smallenbroek gunde het zijn trouwe werknemers Bakker en Pater. 

In maart 2000 spande Harm Smallenbroek een rechtszaak aan tegen de nieuwe eigenaren omdat hij nog 600.000 gulden (272.000 euro) van hen tegoed zou hebben. Bakker en Pater zagen dit als in strijd met het concurrentiebeding want Smallenbroek zou, volgens hen, een nieuwe vuurwerkfabriek willen starten. 

Het complex van S.E. Fireworks had een oppervlakte van 3434 m² en daarop stond een grote bunker met 17 compartimenten voor vuurwerk. Verder stonden er nog twee loodsen, 16 zeecontainers en 7 tijdelijke Mavo-boxen op het terrein. In deze boxen hadden ze, omdat een nieuwe opslagplaats aangebouwd werd, tijdelijk vuurwerk opgeslagen. Nadat het bedrijf verkocht was aan Bakker en Pater bleef S.E. Fireworks echter, tegen de regels in, vuurwerk op te slaan in deze Mavo-boxen. De 16 zeecontainers stonden daar omdat Pater en Bakker er niets voor voelden om voor de resterende periode nog zwaar in de beter beveiligde Mavo-boxen te investeren want het bedrijf zou namelijk binnen enkele jaren gaan verhuizen. Een Mavo-box kostte ongeveer 25.000 gulden, een zeecontainer nog geen 2.000. 


Foto links: Rudi Bakker in discussie met een brandweerman bij de MAVO-boxen.


Foto onder : dezelfde MAVO-boxen enkele minuten later.


De directeuren van S.E. Fireworks, kantoorman  Rudi Bakker en Willie Pater voor de buitendienst, werden vrijwel direct opgepakt en tijdens het voorarrest werden ze totaal van de buitenwereld afgesloten. Ze mochten alleen hun advocaten spreken. Voordat Bakker werd opgepakt was er nog een internationaal opsporingsverzoek tegen hem uitgezet, hij was namelijk per ambulance naar het ziekenhuis in Gronau gebracht en daardoor tijdelijk spoorloos. Hij verklaarde later zelf dat hij direct bij de politie had gemeld waar hij was.

Bakker en Pater werden op 2 april 2002 door de rechtbank in Almelo vrijgesproken van de schuld voor de dood van de slachtoffers. Zij kregen 6 maanden gevangenisstraf opgelegd, waarvan drie voorwaardelijk en een boete van 2250 euro voor het opzettelijk overtreden van een aantal milieuvoorschriften en handel in illegaal vuurwerk. Na drie maanden voorarrest kwamen zij vrij. Het gerechtshof in Arnhem veroordeelde de twee directeuren op 12 mei 2003 in hoger beroep echter tot een jaar celstraf. Volgens het hof hadden zij zich schuldig gemaakt aan het overtreden van milieuvoorschriften, illegale handel in vuurwerk en brand met ontploffing door schuld met de dood tot gevolg. Pater verzette zich niet meer en zat in de P.I. Bankenbosch te Veenhuizen zijn straf uit maar Bakker ging, zonder succes, in cassatie. Ook tekende hij beroep aan bij het Europees Hof in Straatsburg, omdat hij geen eerlijk proces zou hebben gehad, maar dit hof achtte zijn verzoek niet-ontvankelijk. 

In mei 2010 kwam er plots een getuige naar voren. De schoonzus van Willie Pater, Jeannette Schippers, zorgde voor een nieuwe wending in het onderzoek toen ze verklaarde dat op de rampdag wel degelijk zou zijn gewerkt. Zij zou enkele uren voordat het drama plaatsvond, nog met Pater, zijn vrouw Marion en twee oproepkrachten in de bewuste gebouwen zijn geweest. Dat was door de directie en andere medewerkers altijd ontkend. Volgens deze getuige zou de brand, die bij de vuurwerkopslagplaats leidde tot de dodelijke explosies, veroorzaakt kunnen zijn door een bedrijfsongeval en niet door brandstichting, zoals tot nu toe werd aangenomen. Waarom zou zij daar al die jaren over hebben gezwegen? Jeannette Schippers leefde al enkele jaren in onmin met de familie dus is het heel goed mogelijk dat ze met deze verklaring de familie Pater een hak wilde zetten. Maar ook de verpleegkundige, die na de explosies eerste hulp had verleend aan Pater en zijn vrouw, deed eerder al een gelijkaardig verhaal op RTV Oost. Marion, de echtgenote van Pater, zou tegen deze verpleegkundige gezegd hebben dat ze aan het werk waren op het terrein en dat er bommen lagen die zouden kunnen exploderen. Haar verklaring was kort na de ramp opgenomen door de politie. Nog een aanwijzing dat er op zaterdagmorgen wel degelijk een werknemer van S.E. Fireworks op het terrein was, komt van de dochter van het echtpaar dat al zeventien jaar tegenover de ingang van het bedrijf in de Tollensstraat woonde. Zij was die ochtend bij haar ouders op de koffie en zag rond elf uur een van eigenaren van S.E. Fireworks, getypeerd als 'die dikke, kale' (eigenaar Rudi Bakker) met zijn auto het terrein oprijden. Het metalen rolluik ging daarbij maar half omhoog. Tegen twaalf uur zou Bakker het terrein weer hebben verlaten. Ook deze getuige had een verklaring afgelegd bij de politie. Zo waren er nog wel meer meldingen van mensen die verklaarden dat er voor de ramp op het terrein was gewerkt. Een inwoner van Enschede meldde zelfs dat hij anderhalf uur voordat de vuurwerkfabriek explodeerde, al vuurwerk in de lucht had horen gaan en een werknemer van het aangrenzende autobedrijf Agterbos, die de hele dag buiten aan het werk was geweest, had al rond kwart voor drie vuurwerk omhoog zien gaan dat kennelijk op gecontroleerde wijze werd afgestoken. Hij had daar niet van opgekeken want de werknemers van S.E. Fireworks staken wel vaker vuurwerk af op eigen terrein. De eerste brandmelding, om één minuut over drie, bleek ook te zijn gekomen van autobedrijf Agterbos aan de Roomweg. Deze meldde een brand achter het eigen terrein zonder daarbij de vuurwerkfabriek te noemen. 

Bovengenoemde verklaringen en uitspraken gaven al een beeld van de ramp dat beduidend afweek van de verklaringen die door of namens de werknemers van S.E. Fireworks waren afgelegd. Het was van groot belang om te weten of er die dag bij het bedrijf werd gewerkt of dat er iemand op het terrein was geweest want daarmee zouden de brand en lichte explosie rond drie uur kunnen worden opgehelderd. Bij herhaling werd door S.E. Fireworks verklaard dat er op de rampdag 13 mei niemand op het terrein was geweest en dat op zichzelf mocht al een bijzonderheid worden genoemd, want volgens omwonenden was het eerder regel dan uitzondering dat er op zaterdag werd gewerkt. Later bleek dat de klusjesman van S.E. Fireworks, Hennie Kloppenborg, op de ochtend van de rampdag op het terrein was geweest. Hij had een hogedrukspuit opgehaald en bij die gelegenheid zou hij meteen een zwerver hebben verjaagd. Ook Pater, zijn vrouw Marion, Jeanette Schippers en twee oproepkrachten waren dus enkele uren voordat het drama plaatsvond in de bewuste gebouwen geweest. In de dagen vóór 13 mei 2000 had directeur Bakker, op verzoek van parttime medewerker André de Jong, een tekstbord met de tekst “Henk 70” gemaakt. Het ging hier om een bord met licht vuurwerk, dat op de avond van 13 mei zou worden afgestoken ter gelegenheid van de verjaardag van de buurman van André de Jong. Er moest echter nog een tweede bord bij komen met de tekst “25 jaar getrouwd” omdat deze buren, het echtpaar van Zegeren, in de week voorafgaand aan 13 mei deze mijlpaal hadden gehaald. Er was afgesproken dat André de Jong dit bord op 13 mei 2000 om 16.00 à 16.30 uur zou ophalen en Bakker zou dan zelf ook aanwezig zijn op het bedrijf. 

Dan was er ook nog de verklaring van parttime medewerker André de Jong die op 16 mei 2000 voor de eerste keer door de politie werd benaderd. Toen hem verteld werd dat er aanwijzingen waren dat hij op 13 mei 2000 op het bedrijfsterrein zou hebben gewerkt, weigerde hij een verklaring af te leggen. De Jong verwees de politie naar zijn advocaat. In een later stadium heeft André de Jong wel een verklaringen afgelegd en hij verklaarde toen dat het de bedoeling was dat hij rond 16.00 uur met zijn broer Marco een tekstbord zou ophalen maar omdat hij, samen met de door hem ingehuurde Robert Bies en zijn neefje Ronald Schippers, druk was met het leggen van een straatje bij zijn woning, had hij tegen zijn vrouw Maria gezegd dat ze zijn broer Marco moest vragen of hij het tekstbord alleen op wilde halen. Maria ging daarna naar haar schoonouders, waar Marco woonde, en toen ze daar was belde André met de vraag of hij de auto van Marco, een witte Opel Combo, mocht lenen om een gehuurde trilplaat terug te brengen. Vervolgens reed Maria met de Opel Combo naar huis. André de Jong en de door hem ingehuurde stratenmaker Bies brachten vervolgens met de Combo de trilplaat terug naar de Praxis te Enschede en volgens de gegevens van de Praxis was de trilplaat om 13.32 uur teruggebracht. Ronald Schippers, de hulp bij het straten, verklaarde dat André de Jong en Robert Bies rond 13.00 uur vertrokken met de Opel Combo en dat ze tussen 15.00 en 15.30 uur terugkwamen. De Jong zelf verklaarde echter slechts 30 à 40 minuten te zijn weggeweest. De afstanden tussen de woning van de Jong, het bedrijf Praxis en SE Fireworks, alsmede de tijdstippen maakten het mogelijk dat André de Jong en Robert Bies, tussen 13.40 en 14.45 uur bij SE Fireworks zijn geweest. Dit zou kunnen samenvallen met het tijdstip dat Kloppenborg daar aanwezig was.

Een getuige, die dicht bij de ingang van het bedrijf woonde, verklaarde dat hij op 13 mei 2000 tussen 14.30 en 15.00 uur een klein soort bestelauto bij de ingang van het bedrijf had zien staan. Deze getuige wist geen merk of kleur maar het model leek op een Citroen Berlingo. Een Citroen Berlingo en een Opel Combo zijn qua model vrijwel identiek.

Uit opgenomen en afgeluisterde telefoongesprekken van de huisaansluiting van Kloppenborg bleek dat er na de ramp enige malen contact was geweest tussen Kloppenborg en de Jong. Dit was vreemd aangezien uit meerdere verklaringen bleek dat beiden voordien deze contacten niet hadden. Op grond van het bovenstaande bestond de mogelijkheid, dat Kloppenborg op het bedrijfsterrein André de Jong en/of Bies had gezien en bestond het vermoeden, dat in ieder geval Kloppenborg en André de Jong wetenschap bezaten over de oorzaak van de brand.  

Op 12 mei 2000, de dag voor de ramp, had directeur Pater een verjaardagsfeest gegeven en ook André de Jong en Kloppenborg waren daarbij aanwezig. Volgens alle aanwezigen was er die avond in het geheel niet over het bedrijf gesproken maar later bleek dat absoluut niet te kloppen! Er was wel degelijk over het bedrijf gesproken want onder andere Marion Schippers, de echtgenote van Willie Pater, had op het feest te kennen gegeven de volgende dag naar het bedrijf te gaan om de administratie op te halen. Diezelfde week had zij al aangekondigd uit de zaak te stappen en er zijn aanwijzingen dat zij ‘haar’ papieren over de lucratieve handel in ijsfonteintjes op heeft gehaald. Deze zogeheten ijsfonteintjes bestaan uit het overgrote deel uit nitrocellulose en dit buskruittype, ook wel schietkatoen genoemd, is in combinatie met zwaarder vuurwerk zeer explosief. De ijsfonteintjes waren twee dagen voor de ramp bij SE Fireworks bezorgd. Het ging om een geheim transport uit Denemarken, dat deel uitmaakte van parallelle handel in vuurwerk door personeel van SE Fireworks, achter de rug van directeur Bakker om. De ijsfonteintjes kwamen uit Denemarken en via Nederland gingen ze naar Israël. Marion Schippers speelde een sleutelrol bij deze illegale handel, samen met Smallenbroek, de voormalige directeur van SE Fireworks, die achter de schermen door was gegaan met zijn eigen vuurwerkzaken. Er waren dus paralleltransporten bij SE Fireworks die niet van en voor dat bedrijf waren. Die spullen kwamen met bestellingen van SE Fireworks mee in hetzelfde transport en SE Fireworks betaalde daardoor de transportkosten voor Smallenbroek.  

Ook lag het voor de hand dat er die avond afspraken waren gemaakt over het ophalen van het tekstbord “Henk 70” en het vermoeden bestond dat directeur Willie Pater zijn sleutels had afgegeven aan André de Jong zodat deze het tekstbord bij het bedrijf op kon halen. Daarvan uitgaande zou Willie Pater wetenschap hebben gehad van het ontstaan van de brand en deze indruk werd versterkt door het volgende:

• Jeanette Schippers, de schoonzus van Willie Pater, had in de week na de ramp meerdere malen contact met de toenmalige advocaat van Willie Pater. Op het moment dat Jeanette Schippers duidelijk maakte dat zij naar de politie zou gaan om een verklaring af te leggen, werd haar door deze raadsman aangegeven dat zij dat niet moest doen en dat ze haar mond moest houden. Ze moest zich er helemaal buiten houden! Dit werd later door Schippers zelf verklaard.

• Kort na het begin van de brand was Willie Pater bij het bedrijf aanwezig. De brandweer vroeg hem sleutels om bunkers te kunnen openen maar Pater weigerde dit en verklaarde dat hij het openen van de bunkers te gevaarlijk vond. De bunkers werden vervolgens door de eveneens aanwezige Kloppenborg met diens sleutels geopend, zonder dat daartegen door Pater bezwaar werd gemaakt. Mogelijk had Pater de sleutels toen niet in zijn bezit omdat hij ze had afgegeven aan André de Jong. Uit telefoongegevens bleek namelijk dat op deze 13e mei 2000, rond 11.00 uur, telefonisch contact was geweest tussen de woning van Pater en die van André de Jong. Dit contact zou gericht kunnen zijn op overdracht van Paters sleutels aan de Jong.

N.a.v. bovenstaande bestond het vermoeden dat Kloppenborg, Willie Pater en André de Jong tenminste wetenschap hadden van het ontstaan van de brand en het was ook niet uitgesloten dat één of meerdere van hen de brand veroorzaakt hadden. Daar bestonden echter onvoldoende aanwijzing voor en om die reden moest er vooralsnog van uit worden gegaan dat de brand door een NN was gesticht.

Onder parketnummer 08.000.117/2000, RC nummer RC2000/345, is tegen de NN-verdachte een Gerechtelijk Vooronderzoek geopend terzake van artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht. De verdenking tegen NN is opzettelijke brandstichting als omschreven in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht. De mogelijkheid dat “gecontroleerd” afsteken van vuurwerk uit de hand is gelopen, is ruimschoots aanwezig. Gezien de omstandigheden waaronder en de plaats waarop dat dan gebeurd is, en door toepassing van de leer van het voorwaardelijk opzet, is ook dan sprake van verdenking van opzettelijke brandstichting. Niet uitgesloten wordt, dat één van hen of een ander persoon, de brand mede hebben veroorzaakt maar daarvan bestaat thans onvoldoende concrete verdenking.   

Zeer opmerkelijk was het ook dat de zoon en dochter van de vorige eigenaar Harm Smallenbroek, die als eersten door de politie werden opgetrommeld omdat ze blijkbaar nog op een alarmlijst stonden, bij aankomst al minstens één Fireworks-man aantroffen, namelijk eigenaar Rudi Bakker. Deze zou zijn gewaarschuwd door een kennis die naar een scanner luisterde. Dat was erg onaannemelijk want door het beluisteren van scanners kon vóór 15.10 uur niet de indruk ontstaan dat er een brand was bij S.E Fireworks en had hij Bakker hierover dus niet kunnen informeren. Bovendien was in het radioverkeer dat met scanners kon worden afgeluisterd aanvankelijk sprake van een brand in de nabijgelegen Bamshoeve en volgens de Enschedese ambulancedienst bestond er om 15.08 nog de indruk dat er een brand woedde aan de Roomweg in plaats van aan de Tollensstraat. Ook is het vreemd dat op foto’s, die om 15.20 uur werden gemaakt, al minstens vier werknemers ter plekke waren waaronder mede-eigenaar Willie Pater die in Glanerbrug woonde, een paar kilometer buiten Enschede.

Zo’n vijf weken na de vuurwerkramp hield de politie een brandstichter aan die zijn eigen auto in brand probeerde te steken aan de Mina Krusemanstraat in Enschede. Technisch rechercheur Reint Brinks nam de kleding van deze man in beslag, waaronder een rode sportbroek. De naam van deze brandstichter was André de Vries.

                        André de Vries

Half oktober 2000 kwam er een getuige in beeld, mevrouw Lessow, die verklaarde dat zij op 13 mei 2000, vlak voor het begin van de brand bij SE Fireworks, een man paniekerig had zien wegrennen uit het rampgebied richting de Roomweg in Enschede. De man had helblond krullend haar, een vlas snorretje, liep op blauwe slippers, droeg een wit T-shirt en een rode sportbroek. Rond diezelfde tijd meldde zich ook een Enschedeër aan het bureau die beweerde dat een kennis van hem, ene André, wel eens met de ramp te maken zou kunnen hebben. Het bleek hier om André de Vries te gaan.

Ook tipte medio oktober een rechter-commissaris het rechercheteam dat de ramp onderzocht dat in juni van dat jaar, zo’n vijf weken na de ramp, kleding was veiliggesteld van een man die tevergeefs had geprobeerd z’n auto aan de Mina Krusemanstraat te Enschede in brand te steken. Eén van de Tolteam (Tollenstraat-team) -rechercheurs knoopte de losse eindjes aan elkaar: brandstichting, een rode sportbroek én de naam André de Vries. Enthousiast ging hij op zoek naar de veiliggestelde kleding die de Vries droeg bij de mislukte poging tot brandstichting. Op 31 oktober verzocht rechercheur Dick Maandag de onderzoeksleider van het team "Brandstichtingen Enschede Willem Schreurs, om de in beslag genomen kleding af te staan voor het onderzoek van het Tolteam. Schreurs had op dat moment echter geen kleding voor handen maar later die dag gaf Schreurs een plastic tas met daarin kleding zoals de getuige deze had opgesomd in haar verklaring. In deze tas zaten dus een rode sportbroek, een wit T-shirt en een paar blauwe badslippers. Enthousiast riep rechercheur Dick Maandag op de afdeling: “We hebben hem...de brandstichter van Enschede." Dit moet de paniekerige man zijn uit het rampgebied vlak voor de eerste brand. De kledingstukken zijn exact hetzelfde als de getuige begin oktober meldde.” 

Vanaf dat moment gebeurden er opmerkelijke zaken binnen het rechercheteam. De rechercheur die de kleding van de Vries had veiliggesteld, nam deze in de eerste week van november 2000 mee naar zijn huis. "Zodat ik zeker wist dat er niet mee gesjoemeld zou worden.", verklaarde hij later. Precies in de week dat deze rechercheur de kleding van de Vries thuis had, ontruimde technisch rechercheur Reint Brinks zijn kamer omdat hij vanaf 1 december een nieuwe werkplek in Zwolle kreeg. Hij was de technische man die in juni onderzoek deed naar de poging tot brandstichting in de auto van André de Vries. Toen hij zijn afgesloten kast opende, kwam hij nylon zakken tegen met daarin de kleding van André de Vries. Hij gaf dit aan zijn leidinggevende Willem Schreurs. Echter had Schreurs op dat moment al kleding in een plastic tas aan rechercheur Maandag gegeven. Opvallend genoeg week de samenstelling van de kleding van de Vries af van het setje dat de Tolteam-rechercheur uit voorzorg mee naar huis had genomen. (een rode sportbroek, een wit T-shirt en een paar blauwe badslippers) De kleding die van de Vries in beslag was genomen bestond uit: een grijs T-shirt met oranje horizontale strepen, een paar witte sokken, beige sportschoenen én een rode sportbroek.

Dit betekende dus dat er nu twee setjes kleding waren en dus ook twee rode sportbroekjes. Dit betekende ook dat de wegrennende, paniekerige man, nooit André de Vries kon zijn geweest want die man droeg immers geen sokken, droeg slippers en een wit T-shirt. Ook voldeed het signalement niet en de getuige, mevrouw Lessow, herkende later tijdens een zogeheten Oslo-confrontatie de dan al gearresteerde De Vries ook niet.

Toen de rechercheur die de kleding uit voorzorg mee naar huis had genomen, een week later terugkeerde, gaf hij de kleding af bij de technische man van het Tolteam. Deze stuurde naar het NFI, het Nederlands Forensisch instituut, de volgende kledingstukken: een rode sportbroek, een grijs T-shirt met oranje horizontale strepen, een paar witte sokken en beige sportschoenen. Eind januari meldt het NFI dat in alle kledingstukken, dus de rode sportbroek, het grijze T-shirt, de witte sokken en de beige schoenen, sporen zitten van de rampplek. Het is de kleding die vijf weken na de ramp bij de Vries in beslag is genomen en het zijn minuscule sporen die bij een heel klein regenbuitje al zouden zijn gewist . Gek genoeg wordt in de auto van de Vries én in zijn huis geen enkel spoor van de rampplek gevonden. 

De rode sportbroek was later het belangrijkste bewijsstuk tegen André de Vries.  Het andere bewijsmiddel tegen hem was de mobiele telefoon die hij bij zich zou hebben gehad op 13 mei 2000. Deze telefoon bevond zich rond het tijdstip van de fatale explosies in het rampgebied. Deze telefoon had de Vries op 13 mei echter niet meer in zijn bezit en dat was anderhalve maand ná z’n arrestatie al bekend bij het Tolteam. Het nummer van André eindigde op 859 en niet zoals het Tolteam beweerde op 987. Op 26 april 2001 werd door rechercheur Jurgen Kukler een proces-verbaal opgemaakt waarin hij aangaf dat het nummer dat eindigde op 987 op de bewuste dag niet meer bij André hoorde. Dat proces-verbaal werd, volgens onderzoeker Bureau Interne Zaken Jan de Bruin, opzettelijk tot en met september 2001 achtergehouden om de Vries langer in voorarrest te kunnen houden. Rechercheur Jan Paalman had van april tot en met september 2001 er bijna dagelijks op aangedrongen dat dit proces-verbaal moest worden toegevoegd aan het dossier. Dit gebeurde echter niet. Verder waren er strafbare feiten begaan door Hans Kamperman die rechercheur Jurgen Kukler had gevraagd om de datum van 26 april 2001 te veranderen in september 2001. Kukler had dit overigens pertinent geweigerd.

Bovenstaande kwam in 2003 aan het licht toen het team van interne onderzoekers van de politie concludeerden dat de rechterlijke macht was misleid en er sterke vermoedens waren van gecreëerd bewijs. Het team werd direct ontslagen en de Rijksrecherche nam het onderzoek over. Het onderzoeksmateriaal van de ex-onderzoekers werd weggegooid en de rijksrecherche begon helemaal opnieuw. Deze ex-onderzoekers werden niet gehoord door de rijksrecherche en dat gold ook voor de rechercheur die daadwerkelijk de kleding van de Vries in zijn bezit had. De conclusie van de rijksrecherche was dan ook dat het traject van de rode sportbroek niets had opgeleverd. Dat was logisch want er was door de rijksrecherche nauwelijks onderzoek naar gedaan. De onderzoekers voelden zich 'gelullificeerd', een term van toenmalig korpschef Deelman van de politie Twente, en schreven na het verschijnen van het rijksrechercherapport een nieuw rapport over de misstanden met de rode sportbroek. Dat rapport, gedateerd 25 augustus 2004, werd vernietigd.

Hierboven meldde ik al dat het onderzoeksteam direct werd ontbonden en dat de Rijksrecherche het onderzoek overnam. Het betrof hier de toenmalige Tolteam-rechercheurs Jan Paalman en Charl de Roy van Zuydewijn. De twee ex-rechercheurs zijn nog jaren in een hard gevecht verwikkeld geweest met de overheid om aan te tonen dat zij ten onrechte zijn ontslagen bij het korps Twente. Het tweetal uitte stevige kritiek op de werkwijze van het Tolteam en oordeelden dat het team leed aan tunnelvisie. Het Tolteam zou het onderzoek niet goed uitgevoerd hebben want a)  de focus lag, volgens de twee, te veel op “brandstichter” André de Vries. b) De leiding van het Tolteam zou in opdracht van het openbaar ministerie maandenlang belangrijke informatie hebben achtergehouden. c) Collega’s zouden gekheid hebben gemaakt met een belangrijk bewijsstuk: de sportbroek van de Vries waarop vuurwerksporen waren ontdekt. (o.a. door deze als muts op hun hoofd zetten ) Het waren ernstige beschuldigingen, die aan het licht kwamen tijdens de strafzaken tegen de Vries en de directeuren van SE Fireworks. Ook voor het gerechtshof Arnhem hielden ze hun betoog staande: er was met bewijsmateriaal gerommeld en het Tolteam had geen oog voor mogelijke andere verdachten. Toen het hof op 12 mei 2003 André de Vries vrijsprak kregen de twee rechercheurs een pluim voor het signaleren van 'het gevaar van een te eenzijdige benadering'. Het onderzoek was de twee toenmalige rechercheurs niet gemakkelijk gemaakt, bijvoorbeeld in januari 2001 toen ze zich wezenloos zochten naar een bepaalde getuige van de vuurwerkramp en ze erachter kwamen dat deze getuige twee maanden eerder al getraceerd én verhoord was door twee rechercheurs uit een uitgelezen groepje collega’s. Deze waren actief in een afgeschermd traject en hielden hun bevindingen bij in apart gehouden computerbestanden. Na onderzoek werd dit separate journaal in ruim 25.000 bestanden gevonden op de W-schijf van het computersysteem maar het bleek niet opgenomen in het formele journaal van het Tolteam. De Rijksrecherche, die het onderzoek had overgenomen, weerlegde de kritiek en van een afgezonderde groep rechercheurs, die de Vries natrok en met een apart of afgeschermd journaal werkte, was volgens hen nooit sprake geweest. Iedere rechercheur van het Tolteam had kunnen weten dat vanaf oktober 2000 een onderzoek liep naar de potentiële rampverdachte André de Vries. Tolteam-leden, de teamleiding en het OM waren op de hoogte van de relevante bevindingen over hem of hadden dit kunnen zijn. Verder had, volgens BIZ, de Vries verteld moeten worden dat  hij officieel verdachte was, zoals de wet voorschrijft, maar volgens de Rijksrecherche ging het om gewone onderzoekshandelingen die die stap niet noodzakelijk maakte. Het onderzoek verliep, volgens hen, volgens de regels en het Tolteam had fatsoenlijk werk verricht .

Ook benaderden Paalman en de Roy van Zuydewijn verschillende brandweermannen voor het geven van een verklaring. Slechts een paar van de brandweerlieden durfden hun mond open te doen want van de brandweerleiding hadden ze te horen gekregen dat ze moesten vrezen voor hun baan als ze dingen zouden zeggen die de brandweer van Enschede konden schaden. Verder hadden de twee geconstateerd dat er op het terrein van S.E. Fireworks containers stonden met een houten bodem. Dat werd in eerste instantie ontkend door technisch rechercheur Klaas Berenst van de politie Twente maar nadat deze in juli 2000 werd geconfronteerd met de houten containerbodems zei hij: “De containers die ik heb onderzocht hadden allemaal een metalen bodem.” Toen Paalman met foto’s en opnames op de proppen kwam verklaarde Berenst dat delen van de houten bodems al in de eerste week na de ramp naar het Nederlands Forensisch Instituut waren verstuurd voor onderzoek. Van de bevindingen van het NFI ontbreekt echter ieder spoor.

In augustus 2004, kort nadat de Rijksrecherche haar oordeel had geveld, kwam het Bureau Interne Zaken (BIZ) van het toenmalige politiekorps Gelderland-Midden met een rapport over het Tolteam maar dat rapport is tot op heden geheim. Ondanks dat de rechtbank in Zwolle gelastte dat de hoogste politiebaas dit BIZ-rapport van augustus 2004 moest vrijgeven, weigerde de politietop de openbaarmaking en daarmee namen ze het Tolteam in bescherming. Omdat het BIZ-rapport veel kritischer was over het Tolteam dan de rijksrecherche dat was, hebben verschillende mensen via de rechter geprobeerd het BIZ-rapport in handen te krijgen maar zonder resultaat. Het BIZ had in november 2003 al te kennen gegeven dat in het onderzoek naar de vuurwerkramp de rechtelijke macht opzettelijk was misleid. Was de conclusie in het verbeterde rapport van augustus 2004 een goede reden om deze geheim te houden?

Het rijksrechercherapport werd, na een aanvankelijke weigering, in 2007 door CDA-minister Donner van Veiligheid en Justitie zelf openbaar gemaakt maar daarin waren een groot aantal passages en de namen van betrokkenen weggelakt. In april 2011 liet de Raad van State weten dat de minister van Veiligheid en Justitie de volledige processen-verbaal van de verhoren van het Tolteam niet openbaar hoefde te maken omdat ambtenaren en andere getuigen hierdoor minder bereidwillig zouden zijn om volledige medewerking te verlenen aan de onderzoeken. Tegen deze uitspraak was geen hoger beroep mogelijk.

Omdat hun ex-teamleiding en -collega’s zich te zeer richtten op Pater, Bakker en de Vries, richtten Jan Paalman en Charl de Roy van Zuydewijn zelf hun pijlen op Kloppenborg, de klusjesman van SE Fireworks waarvan vast stond dat hij op de dag van de ramp bij SE Fireworks was geweest, hoewel hij dat in eerste instantie ontkende. Jan Paalman was ervan overtuigd dat zijn voormalige collega’s bij de politie Kloppenborg bewust uit de wind hadden gehouden. In het voorjaar van 2001 bijvoorbeeld, werd de woning van Kloppenborg afgeluisterd. Er waren foto’s opgedoken van vlak voor de explosies waarop te zien was hoe Kloppenborg en Pater bij een blussende brandweerman stonden te kijken. De klusjesman werd naar het bureau geroepen en met deze foto’s geconfronteerd, in de hoop dat hij daar thuis over zou praten. Tot hun ontsteltenis bleek van dat hele weekend, wegens technische fouten, geen opname te bestaan. Precies op dát moment had de apparatuur gefaald? De oud-rechercheurs geloofden dat niet en ook begrepen ze niet waarom daarna niet opnieuw werd geprobeerd Kloppenborg te vangen door hem af te luisteren. Dit laatste was helemaal niet nodig want een kopie van de opgenomen gesprekken was verstuurd naar het onderzoeksteam en lag veilig in de kluis van de KLPD in Driebergen. De apparatuur had prima gewerkt! Paalman en De Roy van Zuydewijn hebben Kloppenborg destijds eens opgezocht om met hem te praten, maar daar was de klusjesman absoluut niet van gediend en hij verzocht hen, niet zachtzinnig, te vertrekken. Ook een team van RTV Oost dat een reportagereeks over de vuurwerkramp heeft gemaakt, werd door Kloppenborg met een honkbalknuppel weggejaagd. Praten over de vuurwerkramp wilde hij absoluut niet!

De voormalige advocaat van Bakker, Peter Plasman, dacht dat Kloppenborg ‘de cruciale figuur’ in het mysterie rond de vuurwerkramp was. Hij was de ideale getuige voor de rechtszaak tegen de directeuren, maar eenmaal voor de rechter hoefde Kloppenborg geen enkele vraag te beantwoorden. De klusjesman was betrapt op meineed, vanwege zijn leugenachtige verklaringen over zijn aanwezigheid op het bedrijfsterrein op 13 mei 2000 en omdat die strafzaak nog boven zijn hoofd hing, hoefde Kloppenborg zichzelf niet te belasten. Dat heeft Plasman nooit begrepen: “Als je op zoek bent naar de waarheid, had het OM die vervolging voor meineed snel voor de rechter kunnen brengen of de zaak kunnen seponeren.” Uiteindelijk werd Kloppenborg door het hof vrijgesproken van meineed, maar dat was ver nadat het proces tegen Bakker en Pater was afgerond. “Het was evident bij de politiemensen die met Kloppenborg te maken hadden, dat hij tijdens een verhoor makkelijk zou gaan praten. Maar dat mocht blijkbaar niet”, aldus Plasman. Het ‘falen’ van de opnameapparatuur in de woning van Kloppenborg was voor de advocaat een bevestiging in zijn vermoeden dat er iets heel erg fout zat. Hij was ervan overtuigd dat onder andere de overheid er belang bij had dat de klusjesman zijn mond hield en dat er onduidelijkheid over de vuurwerkramp bleef. “Kloppenborg zat fout, maar de overheid ook!” De gemeente en het ministerie van Defensie wisten dat er teveel en te zwaar vuurwerk op het terrein lag en ze wisten ook van de onveilige situatie, dat was duidelijk. Dit werd echter gedoogd, vergunningen werden verleend en geen ambtenaar of instantie greep in. 

Nadat er via TV Oost nieuwe informatie kwam, startte Justitie in 2010 een nieuw onderzoek en tijdens dat onderzoek stuitten rechercheurs op informatie van een geheim intern onderzoek uit 2003. De onderzoekers concludeerden dat er destijds was gesjoemeld met cruciaal bewijsmateriaal tegen De Vries. Medio 2011 was het nieuwe politieteam ervan overtuigd dat de bewijslast destijds tegen André de Vries rammelde, met name v.w.b. de sporen in het rode sportbroekje. Weer werd de rijksrecherche ingeschakeld en hun conclusie was dat er geen twijfels meer waren en dat destijds alles goed was gegaan. Ter overweging: Later zou blijken dat de rijksrecherche helemaal geen nieuw onderzoek had gedaan naar de vuurwerkresten in de rode sportbroek want de top van Justitie had hen opdracht gegeven daarnaar géén onderzoek te doen! 

Ex-rechercheur Paalman, die toen niets meer met de top van Justitie te maken had, ging op eigen houtje door met het onderzoek en pas jaren later kwam hij er achter dat uitgerekend de politieauto waarin André de Vries na zijn aanhouding werd afgevoerd, vele malen op het rampterrein was geweest en dus vol vuurwerksporen zat. Het was dus geen wonder dat er minuscule vuurwerksporen waren aangetroffen op het zitvlak van de sportbroek.

Op het moment dat de vuurwerkramp zich voltrok lag André de Vries te zonnen bij recreatieplas “Het Rutbeek” en toen hij hoorde van de ramp was hij is net zo verbijsterd als iedereen. Nog groter werd zijn verbazing toen de politie hem begin 2001 van zijn bed lichtte. Tijdens de meer dan tachtig verhoren konden zelfs de meest doorgewinterde verhoorkoppels van het team dat de vuurwerkramp onderzocht de Vries niet laten bezwijken en het huilen stond hen soms nader dan het lachen. Bijvoorbeeld toen de Vries tijdens zo’n verhoor doodleuk vertelde een lift naar recreatieplas “Het Rutbeek” te hebben gehad van een naakte blondine in een Ferrari Testarossa.

Ondanks zijn ontkenningen zou de Vries, volgens de aanklacht, de ramp hebben ingeleid door op de bewuste middag brand te stichten op het terrein van vuurwerkfabriek SE Fireworks en op basis daarvan veroordeelde de rechter in Almelo hem tot 15 jaar cel. Na het horen van deze uitspraak leverde zijn wanhopige reactie tv-beelden op die menige kijker nog lang bij zijn gebleven. Gehuld in een blauw trainingsjack sprong hij op en schreeuwde, terwijl hij door bewakers werd overmeesterd: “Ik heb niets gedaan, jongen! Godverdomme jongens, help me toch!” De Vries ging in hoger beroep en in mei 2003 bleek dat hij het slachtoffer was van een gerechtelijke dwaling. Hij werd hij vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs maar Justitie bleef hem zien als 'de man die wegens gebrek aan bewijs' was vrijgekomen in plaats van 'de man die het niet gedaan kon hebben'. Ondanks een persoonlijk schrijven van de hoogste Officier van Justitie, waarin deze zijn persoonlijke medeleven uitte, is de Vries nooit gerehabiliteerd en dat heeft hem de rest van zijn leven veel pijn en verdriet gedaan. Na zijn vrijlating ontving de Vries een schadevergoeding van 125.000 Euro en zijn reactie was: “Wat heb ik aan geld? Mensen kijken me met de nek aan. Zolang de echte dader niet is gepakt, hebben ze nog steeds twijfels over mijn schuld. Ik voel me opgejaagd in mijn eigen omgeving.” André vluchtte daarom naar Azië maar keerde enkele jaren later platzak terug bij een vriend in Duitsland. Die was hem na twee jaar spuugzat want André was geen gemakkelijke jongen, had een broertje dood aan werken en had een zeer rijke fantasie. 

André leefde vervolgens, onder toezicht van de Stichting Humanitas, in een haveloos appartementje in Hengelo en genoot nog maar weinig levenskwaliteit. Tot overmaat van ramp kreeg hij in januari 2013 te horen dat hij aan een ongeneeslijke vorm van darmkanker leed en deze ziekte werd hem op 9 juli 2013 fataal. André werd slechts 46 jaar. Hij stierf verbitterd en verdrietig, zo bleek uit zijn brief die werd voorgelezen tijdens zijn uitvaart op maandag 15 juli. Deze brief van André was voor de nabestaanden die hem lief waren en dat waren er niet veel meer. Er waren dan ook maar slechts twintig mensen op deze uitvaart, zelfs zijn vader en zijn broer Bert ontbraken. 

André zweeg definitief maar verklaarde in z’n afscheidsbrief, voor de laatste keer, niets met de ramp te maken te hebben gehad.

Verbitterd tot de dood er op volgt

Wanneer jullie deze brief krijgen ben ik er niet meer.

Wanneer ik terugblik op mijn leven kan ik nog steeds niet aanvaarden dat ondanks alle bemoeienis van veel mensen op verschillende niveaus de onderste steen nooit boven is gekomen m.b.t. de vuurwerkramp en mijns inziens mensen op hoog niveau gedekt worden door de Nederlandse overheid.

Ondanks een persoonlijk schrijven van de hoogste officier van justitie waarin hij zijn persoonlijk medeleven uit, ben ik nooit gerehabiliteerd. Dit heeft bij mij, maar ook bij mijn familie veel diepe wonden geslagen. Het heeft een goede verstandhouding met mijn vader en broer blijvend geschaad.

Ik wijd/voel dat mijn ongeneselijke ziekte dan ook grotendeels te wijten is aan wat mij is overkomen en aangedaan, met name door de overheid en justitie.

Immers, ondanks alle beloften en toezeggingen van een rechter ofwel een rechterlijke uitspraak, hebben ik en mr. Knoops nooit de toegezegde dossiers onder ogen gehad, ik snap hier helemaal niets van.

De onmacht die ik door dit soort opeenstapeling van loze beloftes ook door pers, parasieten, en andere media, waaronder sensatie journalisten hebben ervoor gezorgd dat mijn geloof in gerechtigheid en democratie er niet meer is.

En ik wil hiermee niet de suggestie opperen dat ik voor de ramp roomser was/ben geweest dan de paus, maar wat mij vanaf daar de Enschedese zaak is aangedaan staat mijns inziens in geen enkele verhouding tot de werkelijkheid. Daardoor ben verdrietig, teleurgesteld, en jammer genoeg verbitterd letterlijk aan mijn einde gekomen.

Ik hoop dat diegenen die hun macht lijken te hebben misbruikt om zoveel onrecht in de beerput te stoppen laten verdwijnen ooit bestraft worden, er kleeft veel bloed en verdriet aan hun handen.

Aan de mensen die altijd in mijn onschuld hebben gelooft, dank je/jullie wel hiervoor

Aan mijn dierbaren, ajow en tot later

Getekend,

Andre de Vries


Direct na de vuurwerkramp besloten de gemeente Enschede, de provincie Overijssel en de rijksoverheid tot een grondig onafhankelijk onderzoek en twee weken na de ramp werd daarvoor de Commissie onderzoek vuurwerkramp geïnstalleerd. De rapportage van deze Commissie was zeer omvangrijk en daarom heb ik er hieronder een redelijk korte, maar toch duidelijke, samenvatting van gemaakt.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Na aankomst forceren brandweerlieden een deur naast de hoofdingang. Uit een centrale bunker, die is ingericht als werkplaats, zien ze rook en vuurwerk komen en aangezien de deuren van deze bunker al plat op de grond liggen beginnen ze meteen in de openstaande bunker te spuiten. Inmiddels zijn medewerkers van S.E. Fireworks het terrein opgekomen en door één van deze medewerkers wordt de brandweer gewezen op het explosiegevaar van de aangrenzende ruimte. Een brandweerman richt daarop zijn spuit op deze ruimte terwijl zijn collega’s de rij zogenoemde MAVO-boxen nat houden. Wanneer uit een container in de hoek van het bedrijfsterrein een enorme steekvlam komt en de brandweermannen zien dat deze container ‘bol gaat staan’ trekken ze zich onmiddellijk terug. Nog geen minuut na deze steekvlam vindt de eerste grote explosie plaats. Via de portofoon geeft de officier van dienst van de brandweer iedereen het bevel zich terug te trekken. Alle brandweerlieden, politiefunctionarissen, ambulancebroeders en de mensen van SE Fireworks proberen snel een veilig heenkomen te zoeken. Dan volgt de tweede grote explosie, het hele bunkercomplex en de resterende containers gaan de lucht in. Vier brandweerlieden vinden als gevolg van deze explosie de dood.

De brandweer en de andere hulpdiensten namen aan dat het om relatief ongevaarlijk vuurwerk ging en waren zich niet bewust dat de situatie zeer risicovol was want gedetailleerde kennis van het bedrijf was niet beschikbaar. Voor gevaarlijke bedrijven beschikte de Enschedese brandweer over een bevelvoerderskaart met daarin informatie over het bedrijf.  Zo’n kaart was nog niet gemaakt voor SE Fireworks, daar was de brandweer nog niet aan toegekomen. (*) Toch had het brandweerkorps weet kunnen hebben van de gevaren van een brand bij SE Fireworks want eind 1998 kreeg de brandweer van het adviesbureau AVIV informatie over SE Fireworks waaruit bleek dat in het bedrijf niet alleen `licht’ vuurwerk (gevaarsclassificatie 1.4) aanwezig was, maar ook zwaarder vuurwerk (classificatie 1.1 en 1.3). Die info was echter niet tot de operationele dienst van de brandweer doorgedrongen. De officier van dienst was destijds zelf bij de behandeling van deze AVIV-inventarisatie betrokken geweest, maar op deze 13e mei is deze kennis blijkbaar niet bij hem boven gekomen. In de opleiding voor brandweerofficier wordt bovendien geleerd dat men bij een brand bij een vuurwerkbedrijf rekening moet houden met de mogelijkheid dat er ook zwaar vuurwerk (zelfs klasse 1.1) ligt. Daarom moet er eerst intensief verkend worden en moet iedereen vanwege het explosiegevaar op gepaste afstand worden gehouden, maar ook die kennis heeft de officier van dienst op 13 mei niet gebruikt. Met de waarschuwingen over het dreigende gevaar en het gedrag van medewerkers van SE Fireworks heeft de brandweer niets gedaan terwijl het hen duidelijk had moeten maken hoe ernstig de situatie was. Het terrein werd niet direct systematisch verkend om kennis te verkrijgen over de risico’s van het opgeslagen vuurwerk en mogelijk is onderbezetting van de brandweer hier de oorzaak van want de eerste ploeg arriveerde namelijk maar met vier mensen i.p.v. de vereiste zes en ook de andere eenheden telden te weinig mensen. Het is ook niet zeker of een betere inschatting van de risico’s er toe zou hebben geleid dat het fatale vuurtje bij de container tijdig was aangepakt en bestreden dat er geen doorslag was geweest in deze container. Die brand woedde namelijk in een zeer moeilijk toegankelijke hoek en was daardoor voor de brandweer zo goed als onbereikbaar door de dreiging van het rondsuizende vuurwerk. 

(*) Medewerkers van Brandweer Enschede verklaarden tegenover de Commissie Oosting, die na de ramp door overheid werd aangesteld om onderzoek te doen, dat men nog niet aan het fabriceren van een aanvalsplan voor S.E. Fireworks was toegekomen. Daardoor constateerde de Commissie Oosting dat de brandweermensen voorafgaand aan de inzet geen inzicht hadden in de aard van het risico object. Door de afwezigheid van een aanvalsplan of bevelvoederskaart voor het bedrijf zouden de brandweerlieden niet weten wat er, in termen van gevarenklasse, bij S.E. Fireworks lag opgeslagen en zouden zij niet beschikken over informatie m.b.t. preventieve voorzieningen op het terrein. Uit brondocumenten blijkt echter dat de Enschedese brandweer al vanaf 1990 werkte met aanvalsplannen. Later hebben betrokkenen verklaard dat er wel degelijk een aanvalsplan was voor S.E. Fireworks en dat dit op 13 mei aanwezig en voorhanden was in het eerst uitgerukte brandweervoertuig. De eerste uitrukploeg kon dus weten wat er zich in de bunkers en containers bevond en hoe men diende handelen. Zo had bijvoorbeeld direct bij aankomst van de brandweer de omgeving geëvacueerd moeten worden.

Hoe de eerste brand in de werkplaats is ontstaan heeft de Commissie niet kunnen achterhalen en helaas is dat niet uitzonderlijk want in 20 procent van de gevallen blijft de oorzaak onbekend. Bij SE Fireworks waren in principe twee mogelijkheden:

1) De brand kan, direct of indirect, zijn ontstaan door menselijk handelen en hier valt brandstichting ook onder. Slordigheid of nalatigheid van werknemers van SE Fireworks, waardoor het in de werkplaats aanwezige vuurwerk tot ontbranding is gekomen, kan ook een oorzaak zijn geweest.

2) De brand is ontstaan door technische oorzaken. Zelfontbranding van in de werkruimte aanwezige vuurwerkmaterialen zou in dat verband een mogelijkheid kunnen zijn maar ook kortsluiting kan een mogelijke oorzaak zijn geweest.

Als de werkplaats van SE Fireworks in orde was geweest had het vuur niet kunnen ontstaan of zich in ieder geval niet zo gemakkelijk kunnen uitbreiden. De milieuvergunning stond SE Fireworks toe dat er, alleen tijdens werkzaamheden, maximaal 500 kilo onverpakt vuurwerk in de werkplaats mocht liggen maar op zaterdag 13 mei lag er minimaal 900 kilo vuurwerk terwijl er, volgens medewerkers van SE Fireworks, niet werd gewerkt.

Het illegaal aanwezige vuurwerk in de werkplaats ontbrandde, schoot alle kanten op en veroorzaakte op en in de buurt van het bedrijfsterrein meerdere kleine brandjes. De brandweer bluste de werkplaatsbrand en meende het vuur onder controle te hebben maar de brand was toen al doorgeslagen naar een aangrenzende opslagruimte van waaruit hele salvo’s vuurwerk naar buiten kwamen.

De brandweer veronderstelde dat de scheidingsmuur tussen deze twee ruimten voldoende brandwerend was zodat het onder controle krijgen van de brand in de werkplaats verdere escalatie had voorkomen maar dat was niet het geval want in de scheidingsmuur zat een gat waar de waterleiding van de sprinklerinstallatie doorheen liep. Door dat gat, dat er uiteraard niet had mogen zitten, heeft het vuur kans gezien zich te verspreiden van de werkplaats naar de naastliggende opslagruimte. Doordat vuurwerk uit het bunkercomplex was gevlogen en er allerlei rommel op het terrein lag is een brandje tussen de containers ontstaan wat de directe oorzaak van de fatale explosies was. De wand van de dichtstbijzijnde container was maar vier minuten hittebestendig, waarbij nog kwam dat het vuurwerk in deze container tegen de wand was gestapeld. De enorme kracht van de explosie maakte duidelijk dat het hier geen vuurwerk betrof met de laagste gevaarsclassificatie (1.4) 

Voor de duidelijkheid geef ik hieronder de gevaarsclassificatie van gevaarlijke stoffen, waaronder vuurwerk:

1.1 Stoffen en voorwerpen met gevaar voor massa-explosie.

1.2 Stoffen en voorwerpen met gevaar voor scherfwerking, zonder gevaar voor massa-explosie.

1.3 Stoffen en vuurwerk met gevaar voor brand en aanzienlijke warmte-uitstraling, zonder gevaar voor                            scherfwerking of massa-explosie.

1.4 Stoffen en voorwerpen met zeer gering explosiegevaar. Massa-explosie is uitgesloten.

Op het terrein mocht maximaal 158,5 ton vuurwerk met de laagste gevaarsclassificatie (1.4) opgeslagen worden, dan wel 136,5 ton 1.4 en twee ton 1.3. Op deze dag lag er meer vuurwerk (177 ton) en vooral veel zwaarder vuurwerk dan was toegestaan. Slechts 9 procent van het opgeslagen vuurwerk voldeed aan de toegestane gevaarsclassificatie van 1.4. Dit betekent dat zo’n 160 ton vuurwerk, ongeveer even veel als het bedrijf maximaal mocht opslaan, zwaarder was dan 1.4, zodat het er niet had mogen liggen. De aanwezigheid van dit zeer zware vuurwerk was de oorzaak voor de verwoestende kracht van de vuurwerkexplosies.

Vanaf de jaren negentig richtte het bedrijf zich vrijwel geheel toe op professioneel vuurwerk maar die verandering was niet in overeenstemming met de geldende hinderwet-vergunning!

Bij het bedrijf was weinig formeel geregeld, procedures stonden niet op schrift en functies waren niet vastgelegd. Iedereen wist wat hem of haar te doen stond en er werd gewerkt op basis van mondelinge afspraken. Het belang van vergunningen en het naleven van voorschriften werd niet voldoende onderkend. Als de bevoegde instanties kwamen kijken en niets zeiden, dan zou het wel in orde zijn, zo leek het. Keer op keer stelde het bedrijf de overheid voor voldongen feiten, onder meer door het plaatsen van containers zonder dat daarvoor eerst de verplichte milieuvergunning en bouwvergunning werden aangevraagd.

Wanneer je de situatie in het bedrijf op deze 13e mei naast de voorschriften zou leggen waar het bedrijf volgens de milieuvergunningen aan had moeten voldoen dan kom je tot een aardig lijstje van tekortkomingen:

In de opslagruimten lag aanzienlijk meer vuurwerk dan was toegestaan en 90 procent van het opgeslagen vuurwerk was bovendien zwaarder dan het label aangaf. 

De brandwerendheid van de muren tussen een aantal ruimten in het centrale bunkercomplex was, door het aanbrengen van de waterleiding van de sprinklerinstallatie, niet toereikend. Door het aanbrengen van deze waterleiding waren openingen ontstaan.

De mavo-boxen waren niet uitgevoerd volgens de richtlijnen. Ze hadden geen zelfsluitende deuren en bij zes van deze boxen waren deze deuren niet brandwerend. Verder was tussen verschillende mavo-boxen het voorgeschreven muurtje niet aanwezig.

De opslagruimten hadden geen zelfsluitende deuren. 

Drie containers waren niet voorzien van brandwerende deuren en de afstand tussen een aantal containers was kleiner dan één meter.

Er was vuurwerk opgeslagen in een loods waar dat niet was toegestaan.

Er werd met gereedschap gewerkt dat niet aan de veiligheidsvoorschriften voldeed.

In de centrale bunker lag, in de werkruimte waar de brand is ontstaan, 900 kilo vuurwerk. Volgens de vergunning mocht er in deze ruimte helemaal geen vuurwerk aanwezig zijn als er niet werd gewerkt.

Er stonden twee containers op het terrein waarvoor geen vergunning was verleend.

Het terrein was zeer rommelig en werd onder andere als dumpplaats voor overbodig materieel gebruikt.

Vrijwel al het vuurwerk dat bij SE Fireworks lag opgeslagen was voorzien van een etiket met de gevaarsclassificatie 1.4 en dat is het label voor vuurwerk dat het minst gevaarlijk is. In werkelijkheid was vrijwel al het vuurwerk zwaarder en dus verkeerd gelabeld. Deze labels worden aangebracht in het producerende land, meestal is dat China. Het te laag classificeren is zowel voor de verzender als de ontvanger economisch voordeliger omdat het transport en het opslaan van 1.4-vuurwerk veel goedkoper is dan het transport van zwaarder geclassificeerd vuurwerk. Verkeerd labelen komt in de internationale vuurwerkhandel vaker voor. De meeste landen voeren daarom strenge controles uit bij de grens en kennen een strengere wetgeving. Nederland wijkt daar duidelijk van af want hier worden alleen de papieren gecontroleerd en wordt niet nagegaan of de labels ook overeenstemmen met de werkelijke zwaarte van het vuurwerk.

SE Fireworks is volgens de Commissie ernstig tekort geschoten in het naleven van de voorschriften uit de milieuvergunningen. De eigenaren hadden kunnen en moeten weten dat het vuurwerk voor een deel van een zwaardere klasse was dan het toegestane 1.4. Door hun lange betrokkenheid bij vuurwerkevenementen waren ze bekend met de werking van professioneel vuurwerk en bij controles is het bedrijf hier bovendien op gewezen. Het bedrijf had hiermee grote veiligheidsrisico’s genomen en mochten de eigenaren hebben gedacht dat het niet constateren van tekortkomingen door de bevoegde autoriteiten neerkwam op het accepteren van deze tekortkomingen, dan was dat onjuist. Van een professionele onderneming als deze mocht verwacht worden dat er kennis was van de regelgeving en dat daar ook naar werd gehandeld.

SE Fireworks, voorheen Kunstvuurwerkbedrijf Smallenbroek, ontwikkelde zich vanaf 1977 op de grens van een oud industrieterrein in Enschede-Noord, dat deel uitmaakt van de wijk Roombeek. In de jaren tachtig begon het besef te groeien dat het bedrijf op het industrieterrein van Roombeek geen toekomst had in de woonwijk want in de bestemmingsplannen van 1986 en 1995 was vastgelegd dat bedrijven met categorie 3 of hoger in ieder geval niet verder konden uitbreiden. SE Fireworks was categorie 4.Wat volgens het bestemmingsplan niet mocht gebeurde toch, het bedrijf breidde zich uit. In 1993 wees de gemeente er op dat het bedrijf een nieuwe milieuvergunning moest aanvragen maar pas in 1996 vroeg SE Fireworks deze vergunning ook echt aan en deze vergunning werd in april 1997 door B&W van Enschede verleend. Zij stemden ondermeer in met de uitbreiding van de opslag van vuurwerk in drie containers maar bij een controle in 1998 bleek dat er niet drie, maar zeven containers bij waren geplaatst.  Er volgde opnieuw een aanvraag voor een milieuvergunning en opnieuw stemde het college van B&W met deze aanvraag in. Er mocht nu vuurwerk worden opgeslagen in 14 containers maar daarna plaatste SE Fireworks nog eens twee containers zonder aanvraag van een milieuvergunning. Uiteraard had SE Fireworks voor deze uitbreidingen ook een bouwvergunning moeten aanvragen en bij toetsing aan het bestemmingsplan hadden deze aanvragen afgewezen moeten worden want het bestemmingsplan stond deze uitbreidingen immers niet toe. De gemeente ging er echter mee akkoord dat bij de aanvraag van een nieuwe milieuvergunning geen bouwvergunning werd aangevraagd. Bovendien was het bij de gemeente Enschede geen vaste procedure om bij een milieuvergunning de afdeling Bouwbeheer, die over de bouwvergunning gaat, te raadplegen. Vanaf 1995 werkte de gemeente aan het plan “Groot Roombeek” en de wijk moest zich tot een groot VINEX-achtig woongebied ontwikkelen waarin geen plaats was voor een bedrijf als SE Fireworks. Met Smallenbroek, de eigenaar van de grond en de gebouwen, werden gesprekken gevoerd over de verplaatsing van het bedrijf en de aankoop door de gemeente van de grond en in mei 2000 deed de gemeente hem een goed bod. 

Op 13 mei 2000 beschikt het bedrijf over twee milieuvergunningen: een vergunning uit 1997 en een tijdelijke vergunning uit 1999, waarin SE Fireworks toestemming krijgt om de opslagcapaciteit voor een beperkte periode uit te breiden. De vergunning uit 1997 is het resultaat van een controle in 1993. Tijdens die controle blijkt dat SE Fireworks buiten zijn boekje gaat: het bedrijf heeft te veel `groot’ vuurwerk opgeslagen en dat is niet in overeenstemming met de milieuvergunning uit 1979. De gemeente meldt het bedrijf dat er een nieuwe vergunning moet worden aangevraagd. Dat gebeurt pas drie jaar later. De eigenaar heeft gezondheidsproblemen, de gedachte komt op dat het bedrijf ooit wel eens verplaatst zou kunnen worden, en de gemeente laat het lopen. De wijze waarop de vergunningaanvraag door de gemeente wordt behandeld, geeft niet echt blijk van een kritische blik. De gemeente had zich rekenschap moeten geven van het feit dat er op het bedrijfsterrein voornamelijk gewerkt werd met professioneel vuurwerk. De vraag of de veiligheid bij brand wel voldoende is gewaarborgd, wordt niet systematisch beantwoord. Bij de aanvraag van de vergunning in 1999 gaat het niet veel anders. In oktober1998 verzoekt SE Fireworks toestemming voor opslag in extra containers en het uitbreiden van de totale opslagcapaciteit van het bedrijf. De gemeente vraagt advies aan DMKL. (Directie Materieel Koninklijke Landmacht) DMKL adviseert, na een bezoek aan het bedrijf, positief over de aanvraag. Opnieuw krijgt de mogelijkheid dat het om zwaar vuurwerk gaat geen aandacht. Dit ondanks het feit dat SE Fireworks de aanvraag motiveert met het oog `op de te verwachten evenementen in het jaar 2000’. Zowel bij DMKL als bij de gemeente heeft dat, ten onrechte, geen bel doen rinkelen.

Ook op andere veiligheidsaspecten schiet de behandeling tekort. Zo waren de afstanden tussen de verschillende opslagplaatsen onvoldoende. En ook op het punt van de brandveiligheid hadden er geen voorschriften mogen ontbreken.

De gemeente controleerde SE Fireworks nauwelijks, ook niet als daar reden toe was. In 1991 ontving zij via de Enschedese politie een fax van een oud-medewerker van SE Fireworks, waarin deze meldde dat het bedrijf aan de Tollensstraat zich niet hield aan de vergunningen. De gemeente deed niets met deze “tip”. Ze zag SE Fireworks als een categorie 4 bedrijf dat tenminste één keer per jaar gecontroleerd moest worden. Omdat alle vergunningvoorschriften dan werden nagetrokken, duurde zo’n controle gemiddeld tien uur. In de praktijk kwam daar dus niets van terecht. SE Fireworks werd alleen gecontroleerd in het kader van de jaarlijkse `oudejaarscontrole’, dat was een controle die zich richtte op de opslag van consumentenvuurwerk en was binnen een uur afgehandeld. Van deze controles werd nauwelijks iets op papier vastgelegd. Zowel bij de gemeente als bij DMKL verzwakte de controle doordat het verlenen van de milieuvergunningen en het controleren van het bedrijf door dezelfde mensen werd gedaan. Daardoor ging men na het constateren van overtredingen gemakkelijk over in het treffen van voorbereidingen om de vergunning aan te passen. Deze vermenging van verantwoordelijkheden kwam de stiptheid van de controle en de handhaving van de regels niet ten goede.

De Commissie had niet als taak om uitspraken te doen over wie in welke mate schuld droeg aan de vuurwerkramp maar hun onderzoek heeft wel duidelijk gemaakt dat zowel SE Fireworks als de gemeente en de rijksoverheid tekortschoten in hun verantwoordelijkheid. De belangrijkste kritiekpunten waren:

SE Fireworks handelde in strijd met de milieuvergunningen en had op het bedrijfsterrein vuurwerk opgeslagen dat grotendeels zwaarder was dan de toegestane klasse 1.4. Veiligheidsvoorschriften werden door het bedrijf onvoldoende serieus genomen.

De gemeente schoot tekort bij het verlenen van de vergunningen. Ook de controle was onder de maat. Als de gemeente overtredingen van de milieuvergunning constateerde, gaf dat nimmer aanleiding tot een vorm van corrigerend optreden. Van enige handhaving door de gemeente was bij SE Fireworks nooit sprake. Ten onrechte heeft de gemeente aangegeven dat voor de containers op het bedrijfsterrein geen bouwvergunning nodig was.

De rijksoverheid faalde in haar verantwoordelijkheid door op geen enkele wijze lessen te trekken uit de vuurwerkexplosie in Culemborg in 1991. Uit onderzoek naar aanleiding van deze explosie was bekend geworden dat de bestaande regelgeving niet voldeed en dat de controle moest worden aangescherpt, omdat gebleken was dat de labeling van vuurwerk niet betrouwbaar was. Ook daarna bleef de rijksoverheid doof voor interne signalen over de veiligheidsrisico’s van professioneel vuurwerk, in verband met onjuiste classificatie. Verschillende onderdelen van de rijksoverheid die rechtstreeks verantwoordelijkheid droegen voor de controle op activiteiten met vuurwerk en de veiligheid van burgers (zoals het bureau bij DMKL en de Rijksverkeersinspectie onder verantwoordelijkheid van het ministerie van Verkeer en Waterstaat) schoten daarin tekort. Tot 13 mei 2000 sleepten de overleggen tussen de ministeries zich voort en bleef adequate regelgeving uit.

Het ligt voor de hand dat de regelgeving voor en de controle van vuurwerk zo moeten worden verbeterd dat de kans op een herhaling van de vuurwerkramp wordt geminimaliseerd. Wat na Culemborg in 1991 niet is gebeurd, moet nu wel gebeuren. De rijksoverheid is daar inmiddels ook voortvarend mee begonnen. Nieuwe, strengere regels zijn in de maak. Tegelijkertijd zal de rijksoverheid zich moeten realiseren dat er in de samenleving twijfels zijn ontstaan over de vraag of de overheid wel voldoende waakt over de veiligheid van burgers. Voorkomen moet worden dat als meerdere ministeries verantwoordelijkheid dragen, in werkelijkheid niemand echt verantwoordelijkheid neemt. Een les van de vuurwerkramp zou daarom moeten zijn dat de overheid probeert het vertrouwen te herstellen door grondig na te gaan of de veiligheid van burgers door de verschillende overheidsinstanties en bestuurslagen wel voldoende wordt gewaarborgd. Daarbij hoort ook dat de overheid strikt zal moeten gaan toezien op het handhaven van de regels. Te gemakkelijk, zo leert de vuurwerkramp, wordt daar door de overheid van afgezien. Overtredingen worden onvoldoende gecorrigeerd en lokken daardoor nieuwe overtredingen uit. Dat proces ondermijnt de geloofwaardigheid van de overheid.  Verder moet er binnen de overheid een duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen de vergunningverlening en het toezicht op de naleving van de regels. Bij SE Fireworks was er op meerdere momenten sprake van een rolvermenging, waardoor ambtenaren gelijktijdig de rol van controleur en vergunningverlener of adviseur op zich namen. Die petten verdragen zich niet met elkaar. Ook bij het verlenen van de vergunningen moet veel worden verbeterd. De slechte afstemming tussen de milieu- en de bouwvergunningverlening is, zo vreest de Commissie, niet uniek voor Enschede. Dat gescheiden optrekken komt de veiligheid van de burgers niet ten goede. Verder moet ook de brandweer bij de milieuvergunningverlening aan risicovolle bedrijven een duidelijke rol hebben.

De Commissie doet in haar rapportage een groot aantal, vaak heel concrete aanbevelingen aan de verschillende overheden. Daarmee beoogt zij vooral het optreden van de overheid als hoeder van de veiligheid van burgers te verbeteren. Al die aanbevelingen richting overheid laten echter onverlet dat ondernemers voor het waarborgen van de veiligheid een eigen verantwoordelijkheid hebben. Het onvoldoende handhaven van de regels kan nooit als excuus gelden voor het overtreden van deze regels. Temeer daar iedereen beseft dat het ondoenlijk is om overal en altijd alle regels te controleren. De vuurwerkramp moet daarom ook een les zijn voor ondernemers om die eigen verantwoordelijkheid zeer serieus te nemen. 

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

S.E. Fireworks’ klusjesman Hennie Kloppenborg, is inmiddels overleden. Het merendeel van de onderzoekers van de vuurwerkramp denkt dat Kloppenborg informatie heeft achtergehouden en dat hij een groot geheim mee heeft genomen in zijn graf, hij wist meer dan wat hij in alle verhoren aan de politie heeft verteld.  Het is namelijk zeker dat hij voorafgaande aan de explosies op het terrein van SE Fireworks is geweest! In het opgemaakte proces verbaal van de politie Twente, district Twente Zuid, Afdeling Justitiele Zaken, Recherche Bijstandsteam, worden de vele vraagtekens rond Kloppenborg duidelijk omschreven en hieronder heb ik een samenvatting gemaakt van punt 3.1 Kloppenborg. Dit proces verbaal is op 5 januari 2001 gezien en akkoord bevonden door OVJ H. Stam. 

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

3.1 Kloppenborg.

Kloppenborg is een van de vaste werknemers van SE Fireworks. Hij is aanvankelijk als getuige gehoord en is, nadat hij tegenover de Rechter-Commissaris een verklaringen had afgelegd, aangehouden als verdacht van meineed.  

Analyse verklaringen.

In zijn eerste verklaringen, afgelegd een week na de ramp, ontkent Kloppenborg dat hij op 13 mei 2000 op het bedrijfsterrein van SE Fireworks is geweest. In een volgende verklaring zegt Kloppenborg dat hij rond 11.30 uur op het bedrijfsterrein is geweest om een pompspuit op te halen.

Een getuige (familielid) verklaart dat Kloppenborg op 13 mei tussen ongeveer 13.00 en 13.15 uur met haar in een woning aan de Beukinkstraat in Enschede verblijft en zij hoort dat Kloppenborg wordt gebeld op zijn mobiele telefoon. Getuige hoort hem zeggen “ Ik kom er aan”. Kloppenborg vertelt de getuige dan, dat hij is gebeld door zijn baas en dat hij naar het bedrijf moest omdat er mensen op het bedrijfsterrein zouden zijn. Kloppenborg vertrekt dan. Kloppenborg ontkent dit gesprek en het is ook niet bevestigd door printgegevens van zijn mobiele telefoon of van GSM-masten in het gebied of door andere getuigen. Uit de opgevraagde printgegevens blijkt wel dat Kloppenborg, vanaf zijn huisaansluiting, om 13.20 uur belt naar het bedrijf SE Fireworks en om 13.21 uur belt hij naar de mobiele telefoon van directeur Bakker. Gezien de duur van deze gesprekken is waarschijnlijk geen verbinding tot stand gekomen.

Uit analyse van onder meer andere verklaringen en historische telefoongegevens blijkt dat Kloppenborg rond 13.30 uur op het bedrijfsterrein moet zijn geweest. Hij is bedrijfsmatig in het bezit van alle sleutels van het bedrijf.

Uiteindelijk verklaart Kloppenborg dat hij rond 13.40 uur op het bedrijfsterrein is geweest om de pompspuit op te halen. Kloppenborg verklaart dat hij deze spuit heeft gehaald uit “gebouw G” van het complex. Kloppenborg verklaart dat hij “gebouw G” bij het verlaten slotvast heeft afgesloten.

Opgemerkt wordt, dat bij de komst van de brandweer “gebouw G” niet was afgesloten. Dit is op 2 momenten door 2 brandweermensen geconstateerd. Mogelijke verklaringen zijn:

• er werden toch werkzaamheden verricht.

• Kloppenborg heeft om een of andere reden, bewust of onbewust de deur van G niet afgesloten.

• Kloppenborg heeft de deur wel afgesloten maar er is na hem iemand geweest, die de deur heeft opengelaten.

Kloppenborg verkaart dat hij, voordat hij het bedrijfsterrein oploopt, een zwerverstype in de Tollenstraat ziet lopen. Deze zwerver gooit een rol plastic over de poort van het naast Fireworks gelegen bedrijfsterrein van Paauw papierhandel. Opgemerkt wordt, dat deze zwerver is getraceerd en verklaart als door Kloppenborg omschreven. De zwerver heeft Kloppenborg niet gezien en is door Kloppenborg niet aangesproken.

Kloppenborg verklaart, dat hij direct na het ophalen van de pompspuit naar de woning van directeur Bakker is gereden om deze te melden dat hij de spuit had geleend en om deze op de hoogte te stellen van zijn waarnemingen over de zwerver.

Bakker heeft verklaart dat Kloppenborg met betrekking tot de zwerver tegen hem heeft gezegd: “Ik vertel je dit, dan weet je het, dat je later niet denkt van eh ….”.

Kloppenborg ontkent aanvankelijk dat hij Bakker eerder die middag heeft gebeld. In een latere verklaring zegt hij dat hij zijn baas belde om toestemming te vragen voor het lenen van de pompspuit.

Vorenstaande is aanleiding voor de volgende vragen en opmerkingen:

• Bakker werkt niet altijd op zaterdag maar haalt soms in het begin van de middag wel de post op. Bakker was dan een korte tijd op het bedrijf. Waarom probeert Kloppenborg hem wel op het bedrijf en via zijn GSM te bereiken maar belt hij hem niet thuis? Wilde Kloppenborg zich  vergewissen van het feit dat Bakker niet op het bedrijf was?

• Indien Kloppenborg de spuit niet zonder toestemming van Bakker zou willen lenen, zou het dan niet logisch zijn dat hij vooraf toestemming vraagt, bijvoorbeeld door eerst naar Bakker te gaan en dan pas de spuit op te halen? Kloppenborg woont hemelsbreed ongeveer 200 meter van de woning van Bakker.

• De waarnemingen ten aanzien van de zwerver - die niet door Kloppenborg is aangesproken - kunnen voor Kloppenborg nauwelijks een reden zijn Bakker te informeren c.q. te alarmeren. Kloppenborg sprak zelfs de zwerver niet aan.

• De wijze waarop Kloppenborg zijn baas Bakker informeert doet vermoeden, dat Kloppenborg zich “in wilde dekken” voor de gevolgen van “iets” dan wel dat hij iets heeft waargenomen.

• Het onderwerp zou bovendien slechts terloops bij het vertrek van Kloppenborg bij Bakker door hem ter sprake zijn gebracht.

Kloppenborg is na de ramp, als verdachte en getuige, in totaal 35 maal verhoord, steeds in het bijzijn van een advocaat. Daaruit blijkt dat hij uiteenlopende verklaringen aflegt en kennelijk paste hij zijn verklaringen aan aan het hem voorgelegde feitenmateriaal.

Op 11 augustus 2000 legt Kloppenborg als verdacht van meineed een verklaring af, onder meer over de voorraad vuurwerk, waarbij hij zegt dit nu pas te verklaren omdat hij represailles van de directeuren en/of het personeel van SE Fireworks vreesde en het bedrijf is diskrediet zou brengen.

Uit afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken blijkt,

• dat familieleden van Kloppenborg diens gedrag sinds de ramp vreemd vinden en niet kunnen verklaren.

• dat Kloppenborg, kort na de ramp niet met Jan Pater in 1 auto kon plaatsnemen omdat er dan ruzie zou ontstaan.

In ditzelfde proces-verbaal verklaarden Egbert Kamperman en Cornelis Mijwaart, beiden inspecteur van politie van de regiopolitie Twente en als dagelijks leider werkzaam binnen het TOL-team, overigens ook:

Uit het naar de ramp van 13 mei 2000 te Enschede ingestelde opsporingsonderzoek is het vermoeden ontstaan dat de eerste brand door menselijk handelen is veroorzaakt en dat de veroorzaker van de eerste brand deel uitmaakt van een groepje werknemers van het bedrijf dan wel dat binnen een groepje werknemers van het bedrijf wetenschap bestaat over het ontstaan van de brand. Uit het tot op heden uitgevoerde technisch onderzoek is niet aannemelijk geworden dat de eerste brand anders dan door menselijk handelen is veroorzaakt.

Het sleutel-regime binnen SE Fireworks was erg slecht. De deuren van de bunkers en zeecontainers waren met discussloten, waarvan 84 identieke exemplaren in omloop konden zijn, afsluitbaar en bunker C2, waar de bewerkingen aan vuurwerk mochten plaatsvinden, had naast een discusslot ook een dag-nachtslot. De sleutel hiervan hing in een sleutelkastje in C1-midden. De deuren van gebouw G en H en C1-midden waren met een beugelhangslot afsluitbaar, waarvoor een identieke sleutel werd gebruikt. Aan de straatzijde gaf een loopdeur met een cilinderslot toegang tot het bedrijfsterrein en van de sleutel van de loopdeur waren in de loop der tijd 15 exemplaren aangeschaft. In principe hadden de directieleden Bakker en W. Pater, hun echtgenotes, alsmede de vaste werknemers J. Pater en H. Kloppenborg deze sleutels in hun bezit. Daarnaast was een rolpoort voor het toelaten van (vracht)-auto’s, welke alleen maar elektrisch vanaf de binnenplaats kon worden geopend. Van de sleutels van de looppoort alsmede van de hangsloten van de gebouwen zouden andere werknemers in de loop der tijd ook exemplaren in bezit kunnen hebben gekregen in verband met het verzorgen van shows in het land. Het bedrijfsterrein was rondom zodanig omsloten dat zonder enig klim- of klauterwerk geen toegang tot het terrein kon worden verkregen. De wijze van opslag was zodanig, dat zonder sleutel geen toegang kon worden verkregen tot ruimtes waarin vuurwerk was opgeslagen. Uit het technische onderzoek is niet gebleken dat deuren op andere wijze zouden zijn geforceerd. 

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

De oorzaak van de vuurwerkramp is meer dan twintig jaar na dato nog steeds niet bekend en de vraag ‘Wie is verantwoordelijk voor het eerste vlammetje?’ zal waarschijnlijk altijd onbeantwoord blijven! Wie er indirect  verantwoordelijk waren voor de omvang van de ramp is in bovenstaand verhaal terug te vinden! 

De ramp in Enschede heeft de gehele vuurwerkbranche op zijn kop gezet en deze gebeurtenis heeft ertoe geleid dat er, vanuit het Ministerie van VROM, een enorme aanscherping van wetten en regels werd ingevoerd. Als gevolg hiervan viel op oudejaarsavond 2002 ook definitief het doek voor Kunstvuurwerkfabriek van der Nat in Steenwijk, de allerlaatste vuurwerkfabriek van Nederland.

Tot slot de laatste herinneringen aan deze dramatische dag:

   De gekantelde funderingsplaten van de vuurwerkopslagplaats vormen een reusachtige ‘natuurlijk’ litteken in het                         park Lasonderbleek. Ze raken langzaam begroeid, verweren en brokkelen af. De tijd en de natuur zullen hun werk doen             waardoor de platen over vele jaren voorgoed verdwenen zullen zijn.

De gedenksteen met daarop de namen van de slachtoffers van de vuurwerkramp.

Het monument ‘Het verdwenen huis tussen hemel en aarde’ herdenkt de vuurwerkramp van 13 mei 2000. Het heeft een plaats gekregen in het herdenkingspark Lasonderbleek. Dit park bevindt zich precies op de plek waar destijds SE Fireworks gevestigd was. In dit ontwerp zijn een aantal elementen gebruikt die naar de vuurwerkramp van 13 mei 2000 verwijzen. Het gaat om de nog aanwezige, door de gigantische kracht van de explosie gekantelde, funderingsplaten van de voormalige opslagplaats van S.E. Fireworks en de door de ontploffing ontstane krater. De weggevaagde huizen van Roombeek worden gesymboliseerd door “het verdwenen huis” wat is uitgevoerd in zwart graniet.